Mijn naam is Esther.
Ik werd geboren, en niet veel later lag ik in een wieg onder een dekentje waarop sneeuwvlokken dwarrelden, in een kamer waar muizen aan de plinten knabbelden. Die wieg stond op de zolder van een oud huis in een dorp in de Betuwe, tussen de appelgaarden, de perenbomen en de kersenbloesem.
In het dorp ernaast ging ik naar de basisschool. In groep drie moest ik van de juf extra boekjes lezen over een kabouter wiens naam mij niet te binnen wil schieten. In groep vijf liet ik tijdens de les smurfensnot tussen mijn vingers door lopen en in groep acht keek ik met mijn beste vriendinnetje eindeloos Grease. Op de middelbare school overleefde ik scheikundeproeven, wiskundesommen, onbeantwoorde liefdes. Daarna studeerde ik Spaans binnen en buiten de Nederlandse landsgrenzen.
Na mijn studie volgden enkele leuke en vele verschrikkelijke banen, van data entry medewerker tot directiesecretaresse, van flexwerker tot vaste vertaler. Afhankelijk van de uitzichtloosheid van de baan (of van mijn leven), nam ik na zes maanden of na drie jaar ontslag, zegde de huur op, reisde een paar maanden en begon opnieuw. Tussendoor zat ik in de collegebanken voor de schrijfopleiding aan de Schrijversvakschool in Amsterdam.
Tot mijn eigen verbazing stond ik ineens zélf voor de klas. Het eerste jaar, waarin ik met trillende benen en het angstzweet op mijn rug tevergeefs probeerde mijn pupillen op heldere wijze de beginselen van de Spaanse grammatica uit te leggen, ging snel voorbij. Eerst was ik verbaasd dat ik niet werd gelyncht of gevierendeeld, daarna bleek ik lesgeven heel leuk te vinden. Twee en een half jaar combineerde ik dat met schrijven, maar na een lange wandeltocht van Sevilla naar Granada hakte ik de knoop door en nam ontslag.
Nu ben ik freelance tekstschrijver. Ik schrijf artikelen over (duurzaam) reizen, wandelen en architectuur voor dagbladen en magazines, en ik interview graag vaklieden zoals een lijstenmaker, stoffeerder of meubelmaker. Daarnaast teken ik levensverhalen op.
Ik woon in Den Haag, in een hofje dat idyllisch genoemd zou kunnen worden als ik de brandnetels eens weg zou halen, in een klein huis dat schattig zou zijn als het vocht uit de kruipruimte niet via de wanden in de woonkamer zou trekken en de verf niet van de muur zou bladderen.
In mijn vrije tijd doe ik verwoede pogingen de braamstruik van mijn achterburen definitief uit mijn anderhalve vierkante meter tuin te verbannen. Ik lees romans en korte verhalen. Af en toe ben ik kortstondig en hevig verslaafd aan een serie. Ik bezoek musea, en ik schraap graag met een lepeltje de schuimlaag van een kopje cappuccino terwijl ik kranten en tijdschriften doorblader en heimelijk jaarhoroscopen lees.
Verder houd ik van oude kaas met mosterd, rode wijn en rokerige whisky. Van pure chocola met sinaasappel. Ik houd van dans en gerestaureerde panden. Van nog net niet ontloken lelies en de geur van lindebloesem als het miezert. ’s Ochtends vis ik graag rozijnen en gedroogde bananenschijfjes uit de muesli. Ik schep een bijzonder genoegen in het uitdenken van wraakacties jegens ongure figuren uit mijn verleden. Ook heb ik de onhebbelijke gewoonte in een restaurant frietjes van het bord van een disgenoot te prikken.
Ik houd beslist niet van mensenmassa’s, flikkerende lampen en turbulentie, noch letterlijk, noch figuurlijk. Ik krijg rillingen van personen die de kootjes van hun vingers kraken, en visioenen van zwaaiende bijlen, vlijmscherpe messen en rokende pistolen bij geluidsoverlast, vooral in de vorm van drilboren.
Zowel voor mijn werk als in mijn vrije tijd reis ik graag, in Nederland en daarbuiten. Ik verplaats me het liefst te voet of met de trein. Als ik sinaasappelbloesem ruik, of de Chinese jasmijn, blijf ik altijd even stilstaan. Ik huil tranen van geluk bij het eten van curry’s of wanneer ik in mistflarden gehulde heide zie. Tranen van verdriet reserveer ik voor die ene mug die me in de klamboe elke keer te snel af is.
Over dat groot genot en die futiele frustraties gaan mijn cursiefjes en (reis)verhalen.