‘Hoihoi,’ zei de makelaar. In een wolk van citrusgeuren stapte ze over de drempel en draaide 360 graden om haar as. Haar parfum verspreidde zich door de woonkamer. ‘Helemaal opgeruimd. Hartstikke mooi.’
‘Ik ben gesteld op een schoon huis,’ zei ik.
‘Hartstikke goed.’ Haar vingers speelden met de knoppen van haar camera. ‘Trek jij je even terug op de slaapkamer? Dan kan ik vanuit alle hoeken foto’s maken.’
Zodra ik over de drempel was gestapt, sloot ze de deur. In de woonkamer tikten haar naaldhakken op het laminaat.
‘Denk erom,’ had ze door de telefoon gezegd. ‘Ik kom niet alleen foto’s maken voor onze website. Mijn bezoek is tevens een eerste controle. Bij vertrek moet het appartement schoon worden opgeleverd, want anders kan de verhuurder je de borg niet teruggeven en dat zou natuurlijk hartstikke jammer zijn.’
De borg had ik nodig voor het betalen van achterstallige rekeningen. Zonder borg zou de deurwaarder mij achtervolgen tot aan mijn thuis onder het spoorwegviaduct om beslag te leggen op mijn kartonnen doos. Daarom had ik die ochtend ingedroogde borrelnootjes uit de spleten in de bank gepeuterd. Ik boende aangekoekte spinaziekwakjes van het fornuis. En ik stapelde de pannen netjes op elkaar om te voorkomen dat het keukengerei op de plavuizen zou kletteren, mocht de makelaar het onzalige idee krijgen haar neus in mijn kastjes te steken.
Met een zwaai opende ze de deur.
‘Nu moet je even naar de woonkamer.’
Ik leunde tegen de deurpost. De topnoten van haar parfum waren vervlogen. Wat om haar heen bleef hangen was een dierlijke, aardse geur waarvan de naam me niet te binnen wilde schieten, maar die me deed denken aan een tropisch regenwoud waar ik voortdurend tarantula’s van me af moest slaan en wurgslangen van mijn nek moest wikkelen.
De makelaar schudde mijn hoofdkussen op en trok de gordijnen half dicht. Ze maakte onophoudelijk foto’s, maar voor de nis liet ze haar camera zakken. Vanwege ruimtegebrek had ik er het wasrek, de stofzuiger, de strijkplank, een paar tassen met zomerkleding en een armvol schoenen op elkaar gestapeld. Vanuit de deuropening zag ik dat het bouwwerk vroegtijdig was ingestort.
‘De rommelkast,’ zei ze.
‘Walk-in closet,’ zei ik.
Ze draaide zich abrupt om en opende de deur naar het terras. Mijn basilicumplantjes fotografeerde ze niet. De bloeiende herfstanemoontjes van de onderburen fotografeerde ze wel. Met het ene been tussen de spijlen geklemd en het andere balancerend in de lucht hing ze over de balustrade.
Ineens lag ze in spagaat op de vlonder. Haar hak klemde in een gleuf tussen de planken en in haar panty zat een ladder. Aan haar kokerrok haakten blaadjes.
‘Hemeltje,’ zei ik. ‘Wat een toestand.’
Ze wrikte haar hak los en streek de blaadjes van haar rok. Snuivend liep ze langs mij heen naar binnen, het fototoestel tegen haar decolleté gedrukt.
‘Gaat het?’ vroeg ik.
‘Ik weet voldoende.’ Ze marcheerde door de kamers.
‘Vond u het schoon?’ vroeg ik. In een geurspoor van mos en vochtig hout dribbelde ik achter haar aan. Ik rook nog iets anders, iets wat leek op de indringende geur van een dood dier in een vergevorderde staat van ontbinding. ‘Schoon genoeg, zo op het eerste gezicht?’
De makelaar beende naar de voordeur en duwde de klink naar beneden. In de hal deinsde ze terug.
Onder aan de trap, bij de portiekdeur, stond de teckel van de bovenburen; een schurftige teef met een afgebeten staart en een rechteroog dat loenste. Haar riem lag op de deurmat.
Voorzichtig stapte de makelaar op de bovenste trede. De hond gromde. De makelaar greep de trapleuning en drukte zich tegen de wand.
‘Ze bijt niet hoor,’ zei ik. Ik gaf haar een zetje in de rug. ‘Gewoon doorlopen.’
‘Honden ruiken angst,’ zei ze.
‘Deze niet,’ zei ik. ‘En de bovenburen hebben haar hartstikke goed afgericht.’
‘Waar zijn die bovenburen?’
‘Die zijn niet thuis,’ zei ik.
‘Ik bel de verhuurder,’ zei ze.
‘Die neemt nooit op,’ zei ik.
Meneer Arendsen nam niet op als ik belde omdat de drollen van de buren in mijn toilet dreven. Niet als de regen tijdens herfststormen langs de kozijnen naar binnen sijpelde. En ook niet toen op een zaterdagochtend de waterleiding sprong, mijn douchekuip veranderde in een pierenbadje en ik baantjes trok door de woonkamer totdat de bovenbuurman, die van de schurftige teef, de hoofdkraan vond en dichtdraaide.
De makelaar scrolde op haar mobiel door haar contactenlijst en drukte met haar wijsvinger op de naam van meneer Arendsen.
‘Woutertje, luister,’ zei de makelaar. ‘Ik sta hier oog in oog met een levensgevaarlijke terriër.’
Hij diende onmiddellijk met een oplossing te komen, want op deze manier, met deze agressieve bouvier, kon ze onmogelijk haar functie in de hoedanigheid van makelaar uitoefenen, dat snapte hij zeker wel.
Ik tikte op haar schouder.
‘Kunt u nog even een balletje opwerpen bij meneer Arendsen?’ vroeg ik. ‘Betreffende de borg?’
Beneden ging de portiekdeur open. De bovenbuurvrouw nam haar teckel aangelijnd mee naar buiten.
‘Laat maar, Woutertje,’ zei ze. ‘Ik heb het probleem al opgelost.’
De makelaar stopte haar mobiel in de zak van haar colbertje en stommelde de trap af. Bij elke stap ketste het fototoestel tegen de leuning.
‘En de borg?’ riep ik naar beneden.
‘Doeidoei!’ riep ze terug. Ze trok de portiekdeur achter zich dicht.
Ik bleef achter in het regenwoud. Boven mij ritselde het gebladerte en om mijn hoofd zoemden muggen. Ik sjokte door het struikgewas. Mijn voeten zakten steeds dieper weg in een laag van rottende bladeren, beschimmelde takken en dierenlijkjes. Op de rand van de afgrond viel me ineens de naam van de geur te binnen.
Muskus, dat was het.
1 augustus 2016