12 oktober 2016

Drijvende markt

By In verre 2 min

Foto van Pixabay

De bootman droeg om zijn hals een medaillon met een afbeelding van Boeddha. Hij stond op de pier met de handen in zijn broekzak en keek met samengeknepen ogen tegen de opkomende zon in naar de Mae Nam Chao Phraya rivier. De wind waaide door zijn blouse, aan de achterkant bolde de stof op.
‘The boat to Nonthaburi market?’ vroeg ik.
‘Boat is coming,’ zei hij. ‘Ten minutes.’
Het ponton waaraan de boten werden afgemeerd piepte door de opslaande golven. In het water dreven lelies en plastic flesjes. Op het verlaten terras naast de kade schikte een ober tafels en stoelen.
Een Amerikaanse vrouw vroeg waar ik naartoe ging.
‘To Nonthaburi market,’ zei ik.
‘The floating market?’ vroeg ze.
‘Inderdaad,’ zei ik.
‘Wonderful! I went yesterday. Really, you should try the food from the boats.’ Ze bracht drie vingers naar haar lippen en kuste die. ‘Lovely!’

Een half uur later stapte ik uit op de pier van Nonthaburi.
‘Boat?’ vroeg ik aan een vrouw.
Ze wees naar de boot waar ik net uit was gestapt.
‘Other boat,’ zei ik. ‘Floating market.’
‘Market?’ Ze maakte een vaag gebaar.
Ik keek om me heen, maar ik zag geen toerist die ik kon volgen. Want zo gaat dat: als je ze probeert te vermijden, blijken ze allemaal op dezelfde dag op hetzelfde tijdstip dezelfde tempel te willen zien als jij, maar als je achter ze aan wilt drentelen, zijn ze in geen velden of wegen te bekennen.
Ik liep rechtdoor, tot ik tegen kraampjes aan liep. Geen bootjes. Wel varkenskoppen en hun poten, hersenen en darmen tussen brokken ijs. Verderop werden halve schildpadden verkocht. Vissen zwommen in grote teilen en krabben kropen tegen de wand van plastic bakken, en garnalen lagen netjes naast elkaar. Onder de tafels liepen plassen over het asfalt uit in stroompjes waardoorheen slippers, schoenen en laarzen van visboeren kletsten.
‘Floating market?’ vroeg ik aan een visverkoopster. ‘Boat?’
Ze keek me glazig aan.
Ik deed een bootje na. Dat wil zeggen, ik strekte mijn armen, waarmee ik het wateroppervlak uitbeeldde, en daarna wiebelde ik zachtjes met mijn hoofd, als zijnde het bootje dat op het water dobberde.
‘Yes?’ vroeg ik.
Ze veegde haar handen af aan haar schort. Er zat een visvelletje aan dat ze eraf plukte en op de grond liet vallen. Langzaam schudde ze haar hoofd.
Ik liep verder. Onder de laag hangende zeilen hing een weeïge geur van geslachte dieren, de walm van geroosterde kippenvleugels en gebakken visfilet. De straatjes werden smaller, de markt drukker; verkopers, klanten met bamboe manden en plastic zakken, vrouwen met bakfietsen vol afval, mannen met karren met grote blokken ijs, afgedekt met jute. Ik rook aan lychees, mango’s en granaatappels. Ik snuffelde aan currypasta’s, galanga- en gemberwortels. Onder de tafels scharrelden honden en katten, kippen kakelden in manden, en in kooien floten vogels. Ver weg hoorde ik brommers en auto’s, en ik zag karren en fietsen, maar nergens bootjes.
Anderhalf uur later slenterde ik terug naar de pier. Bij de ingang kwam een man naar me toe.
‘Hello! Where you go?’ Hij wees naar een canvas doek van drie bij een meter dat met touwen tussen de pilaren was gespannen. Op het doek waren foto’s gedrukt van manden met vers fruit en groenten, en een vrouw met strooien hoed die een vis schoon boende op een kabbelend bootje.
‘Beautiful floating market,’ riep hij. ‘Only one hour from here!’